In Scheldewind. Zeeland 2003 – 2014 (werktitel Zielst)
Ik ben geboren in het geboortehuis van mijn vader, naast de gereformeerde kerk in Kapelle, waar ik op de dag af vijf jaar heb gewoond. Toen ik drie was ploeterde ik naar hartelust met modder en plassen in de tuin. Ik was een buitenkind. Een val in de droge sloot langs de moestuin, die vol stond met brandnetels, leerde me de gevaren van het buiten leven kennen. Met mijn overbuurjongen, Daan, mijn eerste vriend, probeerden we met gevallen appels uit de boomgaard achter onze tuin, een sluitende rij over de straat te leggen voordat er een auto overheen zou rijden. Elke ochtend fietste mijn vader mijn leven uit op weg naar zijn kantoor in Goes. Op mijn vijfde verjaardag verhuisden we naar Goes, de stad van mijn moeder. We kregen roomse buren die rare woorden gebruikten als aanstonds en subiet.
In mijn tienertijd zou ik nog vele malen terugkeren naar dit dorp dat in ras tempo de boomgaarden opslokte die het omringden. De fruitbomen werden, net als mijn vader, kleiner terwijl ik groeide. Met een paar vrienden hadden we ons eigen honk op een zolder in een van de bijgebouwen van de timmerfabriek, eigendom van een van onze vaders en op 300 meter afstand van mijn geboortehuis. We waren 14, 15, 16, er kwam veel op ons af. We brachten een trein tot stilstand met behulp van een vlaggenstok, kregen straf van de kinderrechter en brachten een zomervakantie door in een boomgaard waar we een vermolmd schuurtje, dat zo makkelijk was gaan liggen als een laffe voetbalspits, opnieuw hebben opgebouwd. De meisjes van wie ik het meeste hield kwamen hier vandaan.
In 2003 begon ik bij toeval te werken aan een serie waarvan ik nog niet wist dat het een serie zou worden. Tijdens een bezoek aan mijn moeder in Goes fietste ik over de wegen van mijn jeugd. Ik fotografeerde een schuur in een boomgaard, een gebleekte overall hing aan een paar stokken tegen de buitenmuur. Ik voelde dat ik iets te pakken had dat mijn fietstochten richting kon gaan geven. Boetedoening als motivatie voor het maken van een serie foto’s van fruittelerschuurtjes. Leuk idee, maar nogal dun. Het zette wel veel in werking. Ik ben het gebied gaan afkammen, doorgaans aan het eind van de dag, in de late zon. Ik hield van de zwartgeteerde schuurtjes waarvan iemand me vertelde dat het hout afkomstig was van oude schepen. Van het kleine aantal dat ik vond zijn de meeste inmiddels ook verdwenen. Twee worden nog overeind gehouden door de zilte Scheldewind. Er is geen enkele verleiding meer ze een zetje te geven.
Een tijd geleden liep ik door een oude verwaarloosde boomgaard waar ik opeens een sigarenlucht rook, terwijl er niemand was. Pas toen realiseerde ik me dat mijn zoektochten net zoveel te maken hebben met mij als met mijn vader, hij overleed in 1979, voelde ik dat hij ook in de gemaakte beelden huist, in de schuurtjeslucht, in de oude veilingkisten van Zegers. Ik plukte een egaal rode Elstar en legde die bovenop een geteerde paal voor hem neer. Ik maakte er een foto van, in het laatste zonlicht van de dag. Een jaar daarna, toen ik de boomgaard en de wankele schuur niet meer terug kon vinden, bleek alles opgeruimd, omdat de eigenaar was overleden. Waar is mijn vader nu? Rust kan voor een ziel ook een luxe zijn. Voorlopig zit hij nu in een boomgaard met een overwoekerde stenen schuur waar ook een gokverslaafde zonderling huist die niet gefotografeerd wil worden, in wiens schuur ik niet mag kijken. Ik ken hem, heb hem ooit ontmoet. Mijn vader houdt hem gezelschap. De casinojunk en de accountant. Bij mooi weer zitten ze in de stilte van de bomen op een kist van Zegers met de rug tegen de warme muur. Mijn vader schilt en eet een Cox. Daarna rookt hij zijn sigaar. Een spikkeltje. Volkomen ontspannen.
Onlangs maakte ik een foto van vijf jongens op houten vlonders op een plas die proberen van de kant weg te komen. Ik fotografeerde ze door de bosjes heen en drukte ze daarna op het hart voorzichtig te zijn. Ik voelde de tintelende kou van hun vingers, maar ook de angst die ik in mijn leven heb opgelopen voor anderen, mijn zoon die ik tweemaal in paniek uit het water heb gehaald, overdreven paniek misschien, omdat ik ooit mijn neef levenloos uit het zwembad getild zag worden toen we 14 waren, een beeld dat in mijn geheugen is geschroeid en elke foto die ik maak relativeert.
Gedurende de 10 jaar dat ik aan deze serie heb gewerkt heb ik even gedacht dat een landschap een ziel kan hebben. Dat heeft het niet. Een landschap gaat in je poriën zitten, in je brein, in je ritme door de voortdurende herhalingen als je je routes rijdt, je hecht eraan. Een decor tussen de Scheldes, dat ik in de loop van deze jaren minutieus heb gefotografeerd, sommige plekken keer op keer op keer, net zolang tot het verdwenen was. Een landschap omarmt je niet, het zuigt je vast. Dit is de plek waar ik mijn klauwen in de klei kan blussen.
This text is going to be translated into English. Please be patient. It may take a while.
In Scheldewind / thumbs